Skip to main content

galleryLogo_sm

Oudtshoorn Courant 1892

DIE GIFMOORD

OUDTSHOORN RONDGAAND HOF
Maandag, 28sten Maart, 1892
(Voor den Edelen Achtbaren Rechter Buchanan)

De gewone voorloopige bezigheden waren over, toen de gevangene, Catharina Elizabeth van der Westhuizen in de bank van beschuldigden geplaatst werd, en aangeklaagd stond van zonder oorzaak, onwettig en op kwaadaardige wyse Spaas Klaasen gedood en vermoord te hebben, die in haar leven de vrouw genoemd werd van Hendrik Goliath.
Gevangene pleitte “Niet Schuldig”.
ADVOCAAT SEARLE verscheen voor de Kroon.
SIR THOMAS UPINGTON, voor de verdediging.
De gedagvaarde jurie werd toen opgeroepen en en antwoordden op hunne namen, met uitsondering van L. Eaton sr., die vrygelaten werd wegens zyn siekte, en Sarel Fourie die met £5 beboet werd en W. H. Smith omdat hy over de zeventig jaren oud was. Het Hof gelaste dat zyn naam van de Jurie Lyst moet geschrapt worden. De volgende namen warden wegens de Kroon geschrapt:- P. J. S. Lategan, G. C. Olivier, Solomon Potgieter, B. J. Leroux, en W. A. van der Riet door de Verdediging.
De ingezweren jurie waren M. J. Booysen, J. P. Fourie, A. zoon, J. du Preez, M. J. du Preez, Jacobus J. du Plessis, J. J. Geyser, H. J. Strydom, C. C. Strydom en B. D. Terblans.
SIR THOMAS UPINGTON zeide, dat gevangene ziek was en vroeg of zy mocht zitten, hetwelk de Rechter toestond.
ADVOKAAT SEARLE gaf een kort verslag der verklaringen die door de Kroon voorgebracht zou worden, voordat hy de getuigen opriep.
Het zou bewezen worden, dat Spaas Klaasen gestorven was aan de gevolgen van strychnine, en het zou de plicht der jurie zyn te beslissen wie haar het vergift gegeven had, waardoor haar dood veroorzaakt was.
De eerste getuige die opgeroepen werd was HENDRIK GOLIATH, die verklaarde: Ik woon te Kleinkruis en ben in dienst van Michiel van der Westhuizen. Spaas Klaasen was myn zoogenaamde vrouw. Zy had twee meisjes by een vorigen man, die in dienst der beschuldige waren. De heer Bert van der Westhuizen was op tocht toen Spaas stierf. De dag voor zy stierf ging zy naar het huis van de beschuldigde. De nooi gaf my twee boodschappen aan myne vrouw, dat zy aardappelen moest optellen. Zaterdag morgen gaf ik haar de boodschappen. Spaas was gezond, doch zwanger. Kort na den middag zat zy by de achterdeur. Zy waren nat van het zweet. Zy zag Hendrik komen helpen. Wy draagen haar en plaatsen haar in de schaduw van het huis. Beschuldigde was ook tegenwoordig. Ik vroeg Spaas “Wat makeer jou” maar zy kon niet spreken. Toen ik daar kwam was zy stuiptrekkend. Daarna sprak zy. Zy zeide dat de nooi haar Helmonts Kruiden had gegeven, en toen duiselig gevoelde; en na koffie gedronken te hebben was zy blind. Beschuldigde was tegenwoordig. Ik zond om Doortje Scheepers de voedvrouw. Spaas werd al erger. Met zonsondergang bracht ik haar naar huis, Zy werd blaauw om den mond en de schuim kwam er uit. De stuiptrekkingen hielde aan tot zy met hanenkraai stierf. Katrina Witbooy kwam voordat ik haar wegnam, en de twee bleven by haar tot zy stierf.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: De beschuldigde gaf my drie boodschappen, Donderdag, Vrydag en Zaterdag. Voor breakfast Zaterdag kreeg ik de laatste boodschap. Ik ging naar Spaas en zy vertrok meteens. Eenigen tyd te voren werkte Spaas voor de beschuldigde. Ik zond om Doortje omdat ik dacht dat Spaas bevallen moest.
DOOR ADVOKAAT SEARLE: Ik sprak met haar van tyd tot tyd, doch kon met haar niet spreken wanneer zy de stuiptrekkingen had.
LENA JANTJES zeide dat zy twaalf jaar oud was (Sir Thomas S.). Ik ben een dochter van Spaas. Hendrik is myne stiefvader. Katrina en ek waren by Mejv. Van der Westhuyzen in dienst. Ik herinner toen myne moeder op Zondag morgen stierf. Op Zaterdag, den dag te voren, was Spaas voor breakfast op de plaats. Zy ging by de achterdeur zitten; zy scheen wel te zyn. Ik hoorde de nooi aan hare dochter zeggen dat zy uit de kamer moest gaan, en toen maakte de nooi de deur toe. Ik zag haar met een glas roode stof uit de kamer komen; zy gaf dat aan myne moeder, die er wat van dronk – meer dan de helft. De nooi zeide dat zy het omroeren en alles drinken moest, maar myne moeder wierp het overige weg. Daarna had Spaas haar dinner in de kombuis. Er waren twee jongens daar, Hendrik Goliath en Avontuur, maar zy aten hun kost in het wagenhuis. Moeder, zuster kind en ik hadden dinner te zamen. Nooi maakte de kost gereed. Myne moeder dronk koffie in de kombuis, die zy in een groote kom kreeg. Ik zag myne moeder de koffie drinken. Myne moeder hield toen op aan een deken te werken. Moeder probeerde op te staan, maar kon niet, toen zeide de nooi dat ik myne vader moest gaan reopen. Hy kwam toen en zy brachten haar na de schaduw. Myne moeder begon toen te schoppen: hare lippen waren blaauw en zy zeide dat hare mond bitter was. De nooi was tegenwoordig. Spaas werd naar haar huis gedraagen. Daarna vertelde myne vader my dat zy dood was.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Beschuldigde was vriendelyk jegens my. (De getuige werd met vele vragen op de proef gesteld en antwoordde op alles, ja). Na breakfast was Spaas wel; ik kon data an hare kleur zien. De nooi maakte de koffie in de dispens. De heer Gabriel van der Westhuysen ook een Jood Levin genaamd, was niet daar. Er waren die dag gene menschen. Zy gaf haar Helmonds Kruiden; ik weet het, omdat de nooi het zei. Na de Helmonts Kruiden gegeven waren, kwamen Mejv. Van Niekerk.
DOOR ADVOKAAT SEARLE: Ik zag Mejv. Van Niekerk’s morgens; zy was daar op Zaterdag vóór breakfast. De nooi schonk de koffie in de dispens, en bracht ze naar de kombuis. Toen gaf zy de koffie en brood.
Doortje Scheepers verklaarde: Ik woon te Kleinkruis, en ga uit als vroedvrouw. Ik herinner my toen Spaas stierf. Ik ontmoette haar op den dag toen zy stierf, komende van haar huis. Het was wel en klaagde slechts over eene zwelling in de beenen. Te 4 ure des namiddags zonden zy om my. Toen ik daar kwam, lag zy geheel styf en begon te rukken. Haar rug was gebogen, haar mond was blaauw, haar tanden vast op elkaar en het schuim kwam uit haren mond. Mejv van der Westhuysen was daar. De nooi zeide dat zy haar Helmonts Kruiden had gegeven. Katrina Witbooi kwam en ik ging toen naar huis. Spaas zeide in tegenwoordigheid van den nooi dat zy Helmonts Kruiden gedronken had. In het huis kreeg Spaas de stuipen.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Ik ben eene sort van vroedvrouw. Beschuldigde was er toen ik kwam; zy baadde Spaas’ hoofd. Spaas sprak meer dan eens terwyl ik daar was; wanneer zy niet de stuipen had, sprak zy met my. De nooi zeide dat zy haar Helmonts Kruiden gegeven had, omdat zy ziek was. Spaas weigerde om de brandewyn te nemen, daar het tegensgift was.
KATRINA WITBOOI verklaarde: Ik ben de moeder van Spaas, en herinner my toen zy stierf. Ik zag haar Vrydag avond, toen was zy wel. Zaterdag om 4 ure zond men om my; Avontuur kwam my reopen. Ik vond Spaas by het huis van Kato van der Westhuysen. Doortje Scheepers en Lena Jantjes waren daar; beschuldigde was ook daar. Ik zeide, “myn kind wat makeer jou”. Zy zeide, “Na ik de stof gedronken heb, is ik zoo naar. Mejv, van der Westhuysen vroeg of zy voor haar zou koffie maken. Spaas zeide, “ja, als het suivere koffie is.”
Spaas zeide tot beschuldigde, “Lategan is dat de liefde waarover wy heden morgen overeengekomen zyn?”
Zy kreeg by korte rukken stuiptrekkingen. Wy droegen haar op eene katel, en ik bleef by haar tot zy stierf, voor hanekraai. Den volgenden morgen (Zondag) zond de nooi om my. Mejv. Van Niekerk was by haar.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Spaas stierf voor sopper. Mejv. Van der Westhuysen stond buiten het pondok. Doortje Scheepers en Hendrik en Hendrik Goliath waren tegenwoordig. Beschuldigde huilde omdat Spaas dood was. Ik was daar toen men Spaas brandewyn en water gaf. Zy zeide, alles is bitter en dat brandewyn teengift was.
MARIA VAN NIEKERK verklaarde: Ik woon te Kleinkruis. Ik was by Mejv. Van der Westhuysen op Zaterdag morgen. Ik moest geld van haar hebben zy gaf my een brief aan Manassch, en vroeg my om haar Helmonts Kruiden te koopen. Ik kwam te half twaalf terug. Spaas zat onder een doornboom. In den namiddag horde ik dat de vrouw ziek was. Ik zag haar by den oven liggen. Zy zag er zeer ziek uit, en klaagde over haar hoofd, maag en rug. Zondag morgen ging ik en beschuldigde naar de huis van Spaas. Dingsdag morgen kwam Mejv. Van der Westhuizen naar myn huis; zy zeide dat ik met haar moest gaan en dien dag blyven moest, daar zy myn naam als getuigen aan den heer du Plessis had opgegeven, dat ik haar gehelpen had de Helmont Kruiden te mengen. Zy zeide dat zy Spaas Helmonts Kruiden had gegeven, omdat zy klaagde dat zy ziek was.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON:
Ik ging medicynen voor myn man halen omdat hy ziek was. Toen ik van Manassch terugkwam, zat Spaas onder den boom.
(Het Hof verdaagde toen voor tien minute, daar de gevangene zich niet wel voelde.)
OLOFF M. BERGH verklaarde: Ik ben Serjent van de Rydende Politie. Maandag den 14den December, ging ik naar Kleinkruis, daar men my gezegd had dat een vrouw onder zeer zonderlinge omstandigheden gestorven was. Ik ontmoette de heer du Plessis daar. Wy doorzochten het huis, doch vonden geen gift. Wy vroegen haar of haar man gift had of gekocht had. Zy zeide dat hy eenigen tyd geleden gift gekocht had, doch wist niet wanneer. Zy zeide dit vrywillig. Zy zeide, het was omdat haar man gemeensaam met de vrouw was, dat men haar van den dood van Spaas verdacht. Toen vertelde zy my, dat eenigen tyd geleden Spaas in haar tegenwoordigheid aan haar man om geld gevraagd had, daar zy by hem zwanger was, en dientengevolge had zy haar kar laten inspannen en was naar Oudtshoorn gereden om een prokureur te raadplegen over echtscheiding. Zy ging naar huis, en in het midden van den nacht kwam haar man naar haar toe en zeide dat hy verkeerden omgang met Spaas gehad had. Zy versoenden zich en gingen naar de plaats en zonden om Piet Lategan (haar broeder), toen haar man dezelfde erkentenis deed. Op den 19den ging ik uit met een dwangbevel. Beschuldigde wees my een bottel Helmonts Kruiden, met brandewyn gemengd; zy zeide dat zy Spaas wat kruiden met water gemengd gegeven had. Zy wees my het papier die om de bottel was. Ik lag het op eene plank in de slaapkamer; de bottel het ik in de dispens.Zaterdag zag ik de man van de gevangene, en nam haar gevangen en bracht haar naar Oudtshoorn. Zy dronk tweemalen uit den bottel. Ik bracht den bottel naar den Magistraat. Zaterdag ontmoette ik Bert van der Westhuysen: hy zette een ladder op het bed en zeide hy zou my wyzen waar hy het vergift bewaarde. Hy klom eenige stappen op en haalde het vergift achter eenen balk uit. (Het fleschje vertoond). Ik maakte de doosje open en zag een bottel met roode stof er aan, en wees dat aan diender Smuts. Ik deed den bottel in een schoon stuk papier, en stak dien in myn zak. Toen ik beschuldigde gevangen nam, zeide zy, “Dat is altoos zoo, als men aan anderen denkt goed te doen”. Ik vond het papier waarin de Helmonts Kruiden geweest was. Er waren vele bierkisten in de slaapkamer.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON:
My werd alles gemakkelyk gemaakt om het huis te onderzoeken. Zy zeide dat er geen vergift in het huis was, geen waarvan zy iets af wist. (De bottel en omslag werden aan de jurie tot onderzoek overhandigd). Ik heb geheel gene theorie. Myne theorie is myn plicht te doen. Ik ben driemalen voor den Magistraat onderzocht. Ik werd uitgezonden om verder onderzoek te doen en zag eenige menschen.
B. D. TERBLANS, een der jurie, vroeg getuige hoe hoog de plaats was waar het gift bewaard werd.
Getuige: Zoowat tien voet; eene vrouw kon zo niet bykomen.
JOHN KEATING, Hoofd Constabel, verklaarde dat de beschuldigde, omtrent den 30sten November, hem gevraagd had, waar zy vergift kon koopen.
H. G. HICKS, apotheker, getuigde, dat hy aan de man der beschuldigde een fleschje strychnine verkocht had. Mejv. Van der Westhuysen was daarby tegenwoordig. Op den 5den December had men dit geboekt. “Bert van der Westhuizen – vergift.” Het fleschje bevatte een drachme strychnine.
C. T. ANDERSON, vennoot der firma Hicks & Co., bevestidge de verklaring der vorige getuige, en zeide, dat hy het geboekt had toen hy van de moordzaak hoorde.
MONA STALMEESTER verklaarde: Ik woon digtby de plaats van Mrjv. Van der Westhuizen. Ik was by beschuldigde in diens om te stryken. Ik herinner my de dood van Spaas. Ek heb nooit een gesprek met beschuldigde over Spaas’ dood gehad. Mejv. Van der Westhuizen seide my dat haar man onwettig verkeer met Spaas had, en dat sulks de reden was waarom hy kwaad op haar was. Dit gesprek vond plaats toen wy aan het stryken was.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Ik heb nooit rusie met beschuldigde gehad. Ik heb geen bag gestolen: het was een dood bokje dat ik gevild heb. Zy hebben my niet vrygelaten omdat ik zwanger was.
Het Hof verdaagde nu tot 2 ure des namiddags.
CHRISTIAAN JOHANNES BEHR, JR., verklaarde: Ik ben een boer en woon te Grootkruis. Ik ben met een zuster van de heer Bert van der Westhuizen getrouwd en ken de beschuldigde. Ik herinner my van den dood van Spaas gehoord te hebben. Kort daarna op den 15den December, ging ik naar het huis van beschuldigde en sprak met haar. Ik vroeg haar hoe zy sich bevond en zy antwoordde, “Dit gaat maar swaar; men beschuldigde my met den dood van de vrouw; de vrouw klaagde dat zy ziek was en ik heb haar toen Helmonts Kruiden gegeven.” Toen gaan ik naar myne kar. Bert van der Westhuizen was niet daar. Toen ik naar het huis terugkwam, zag zy er droevig en neerslagtig uit. Zy vroeg my met haar voor het laatst te bidden. Ik zeide, het is moeielyk met u te bidden, daar ik niet weet of gy schuldig of onschuldig zyt. Zy antwoordde, “Schuldig.” Toen bad ik met haar. Zy vroeg my toen of er vergiffenis zou wezen voor zulk een groot zondares als zy is. Ik zeide, er is vergiffenis voor de grootste zondares, zoo lang als zy maar haar schuld beleed. Er werd niets meer gezegd. Wy spraken over niets anders meer, en ik verliet de plaats.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Ik ben een nabestaande van beschuldigde. Ik ging met myne vrouw haar opzettelyk zien. Ik wist dat har man niet daar was, omdat hy op tocht was. Ik ging om haar te troosten. Myne vrouw spoorde my aan om te gaan. Ik gin gals een goed christen deze vrouw bezoeken. Myne vrouw het eerst in het huis. Ik weet niet er voorgevallen is, voordat ik in het huis kwam. Ik ben daar niet naar toe gegaan om iets uit haar te krygen. Ik wil niet plechtig zweren dat zy zeide dat zy schuldig was aan den dood van Spaas Klaasen: zy zeide slechts, “Schuldig.” Zy zeide niet dat zy onschuldig was. Volgens myne gedachte had het niets met Spaas Klaasen te doen.
SIR THOMAS UPINGTON: Waarom heb jy dat niet voor de Magistraat gezegd? Je stelt de zaak nu in gansch ander licht.
DE GETUIGE: Ik antwoordde op hetgeen my gevraagd werd. Myne vrouw bleef den geheelen tyd in de kamer. Zy hoorde alles. Ik verstond het, schuldig aan de eene of andere zoned; niet dat zy schuldig was aan den dood van Spaas.
DOOR ADVOKAAT SEARLE: Ik sprak niet veel meer iets anders, dan den dood van Spaas. Toen ik die vraag deed, dacht ik eerst aan den dood van Spaas en toen weer aan hare zonden.
ADAM CAESAR verklaarde: Ik woon te Oude Muragie en ben in dienst van Michiel van der Westhuyzen; ik ben te Kleinkruis opgegroeid en ken Bert van der Westhuyzen, de beschuldigde, Spaas en Hendrik Goliath. Ik herinner my den tyd toen Spaas stierf. Ik weet van eene twist tusschen Bert van der Westhuyzen en zyne vrouw. Ek stond buiten digtby de achterdeur. De baas zeide, “jy rydt naar Oudtshoorn en overal rond; als jy rondrydt dan is de vrouw hier, en ik houd meer van haar dan van jou.” Na dien tyd stond beschuldigde voor Spaas’ huis stil, en Spaas toesprekende, zeide zy, “jy ben de persoon die my man afneemt.” Spaas zeide “jy houdt by ou __________ en ik by jou man.” Beschuldigde zeide, zy zou den datum herinneren, en als het niet Bert zyn kind is, dan zou zy haar op haar plek brengen. Spaas wilde toen de nooi slaan.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Beschuldigde was in eene kar en een kleine Hottentot, Avontuur, dreef de paarden. Ik leide water. Beschuldigde klom niet van de kar af. Ik hoorde wat er gezegd word. Ik ken de geheele geschiedenis. Ik heb de doodkist gemaakt. Niemand heeft met my over de zaak gespreken. Bergh kwam den volgenden dag, doch sprak niet met my.
DOOR DE KROON: Ik kwam naar den Magistraat om te trouwen. De Magistraat vroeg my of ik iets van de zaak wist. Ik maakte toen een affidavit, en legde getuigenis af.
GEORGE RUSSELL verklaarde: Ik ben geneesheer. Op Maandag, den 14den December, ging ik het lyk van Spaas in eene pondok examineeren. Dit was 32 uren na haar dood. De beschuldigde lag uitgestrekt, voeten krom, vingers over het ligchaam gebogen. Zy was een gezonde welgevoede vrouw, zoowat 30 jaren oud, en zwanger. Ik openende het ligchaam en deed de maag in een bottel, de nieren en een gedeelte der lever – van acht tot tien onzen. De baarmoeder bevatte twee kinderen van het mannelyke geslacht, ten volle ontwikkeld; zy schenen kinderen van een blanke man te zyn. Ik schryf de dood door strychnine veroorzaakt toe. Helmonts Kruiden is een onschadelyk medicyn, en bestaat uit aloe en gentiaan wortel. Van een grein strychnine tot drie grein zouden den dood veroorzaken. Voedsel kan de werking van strychnine verzachten. Koffie is een tegengift. Strychnine is zeer bitter. Het schynt dat men van vyf tot zes grein uit den bottel gehaal heeft.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Het hangt van omstandigheden af of de werking van strychnine snel is.
Sir Thomas haalde eene passage uit “Stephenson” aan, waar staat, dat strychnine in vyf, tien, vyftien of twintig minute werkt.
DR RUSSELL: Het hangt geheel van den toestand der maag af. De overledene kreeg looistof in de Helmonts Kruiden, dat een tegengift is. Koffie is ook een tegengift. Daarop haalde getuige eene authoriteit aan, dat de werking van strychnine van drie tot acht uren duurt.
DR P. HAHN verklaarde: Ik ben Gouverments ontleedkundige. Ik ontvang kisjes bevattende de maag, gedeelten de lever en nieren. Ik opened de kisjes zelf. (Rapport gelezen). Ik vond 1¼ grein strychnine in de maag; ik vond niets in de nieren; in de lever was 1/12de grein. Ik beschouwde dat in de maag en lever er zoowat 1¾ grein moest geweest zyn. Ik onderzocht een klein gedeelte van den inhoud des bottels heden morgen en bevond dat het strychnine was. Ik onderzocht de bottel Helmonts Kruiden, waarin ik geen looistof vond. Het bestaat uit roode klei, veel loogzout, zenna en voornamelyk brandewyn. Tannin zou de werking van strychnine verzachten en zoo ook koffie.
DOOR SIR THOMAS UPINGTON: Stephenson is een welbekende authoriteit, maar meer voor scheikundigen dan geneesheeren. Snel vergift is een betrekkelyke term.
DOOR DE KROON: Als strychnine tusschen elf en twaalf genomea werd, dan zou binnen een uur de person niet meer kunnen staan.
J. F. Webb, C. C., en R. M. en J Keating, de Hoofd-constabel, bewezen dat het vergift in goede bewaring geweest was.
Dit sloot het zaak voor de vervolging.

VOOR DE VERDEDIGING.

MARCUS LEVIN verklaarde: Ik ken Mejv. Van der Westhuizen en herinner my in December te Kleinkruis by haar man aan huis geweest te zyn. Het was op Zaterdag, den 12den December. Er was een ander man, zekeren heer van der Weshuizen. Het was te 2 ure in den achtermiddag. Ik gebruikte brood en boter in de eetkamer. Ik heb de koffie niet zien maken. De beschuldigde brachte my de koffie. Ik bleef den geheelen nacht op de plaats. Ik zag eene vrouw buiten, die ziek was.
GABRIEL VAN DER WESTHUIZEN verklaarde: Ik woon te Oude muragie en weet dat de gevangene beschuldigd wordt van den misdaad. Ik ontmoette Levin op de plaats om een ure den 12den December. Ik ging hulp vragen om patattas te planten. Beschuldigde vroeg my en Levin te blyven eten. Beschuldigde vroeg my om te wachten en koffie te drinken. Ik zag haar de koffie in de dispens op de tafel maken. Ik zag haar de koffie uithalen en in den ketel op de tafel doen. Ik zat daar en zag haar er mee naar den kombuis gaan. De koffie deed geen kwaad.
DOOR DE KROON: Ik vond de koffie niet bitter. Ik ging niet eerder in de kombuis., dan toen de koffie klaar was. Toen ik uitging, zag ik haar de koffie drinken.
Toen werd de beschuldigde in de verhoorbank geplaast.
KATHARINA ELIZABETH VAN DER WESTHUIZEN verklaarde: Ik ben de vrouw van Burgert Daniel van der westhuizen en moeder van vier kinderen; de oudste is nog geen tien jaren oud. Ik kon Spaas klaasen wel, en herinneer my Hendrik Goliath gezegt te hebben haar te vragen om naar myn huis te komen. Ik heb de boodschap herhaald. Zy kwam Zaterdag morgen te 8 ure, vóór breakfast. Zy zeide zich ziek te voelen – pyn in de maag; zy zag er zwak uit. Haar hoofd was met een zakdoek omwonden. Ik ging in het huis en schonk wat Helmonts Kruiden uit, die ik in een bottel overig had, en gaf het haar te drinken. Zy klaagde niet. Daarna kwam Mejv. Van Niekerk. Ik gaf haar een orde op Manassch om Helmonts Kruiden, omdat ik Spaas de laatste gegeven had die in huis was. Mejv. Van Niekerk kwam zoowat half-twaalf terug. Na Spaas de Helmonts Kruiden in had, at sy wat brood, en een weinig na twaalven ook haar dinner; sy klaagde over niets. Zy zeide dat sy in den laatsten tyd honger geleden had. Daarna maakte ik koffie. Deselfde koffie gaf ik aan Gabriel van der Westhuizen, Levin en ook aan Spaas. Het is onwaar dat ik de vrouw van kant gemaakt heb. Ik ben niet schuldig. Myn man kocht de strychnine, niet ik. Toen ik hoorde dat Spaas ziek was, ging ik haar tot hulp en haalde wat brandewyn en water en waschte haar gezicht er mee. Brandewyn is een tegengift; zy wilde het niet drinken. Serjant Bergh kwam in den avond naar myn huis. De heer p. du Plessis was by my. Ik zeide te weten dat my man gift had, doch niet waar hy het bewaarde. Ik heb nooit het fleschje strychnine in myne handen gehad. Er bestond een slechts verhouding tusschen my en myn man. Ik heb nooit aan Christian Behr beleden dat ik schuldig was; ik zeide dat ik niet schuldig was. Ik zeide dat het eene harde zaak was van iemands dood beschuldigd te worden als men onschuldig is. Ik zeide ik ben aan myne zonden schuldig, maar niet schuldig aan den dood van Spaas. Daarop bad hy, Bergh werd alle gelegenheid verschaft om het huis te doorzoeken. Ik heb gehoord wat Adam Caesar gezegd heeft. Ik sprak dikwyls met Spaas, doch het nooit twist met haar gehad.
DOOR DE KROON: Ik was altyd op goeden voet met Spaas. Ik en myne man hadden verschil. Ik wist dat Spaas binnen kort bevallen moest. Ik had geen gedachte dat myn man met Spaas op een verkeerde voet leefde; hy zeide het my, doch ik geloofde het niet. Ik liet het hem aan Jan Lategan belyden, zoodat vader en broeder niet zouden denken dat ik myn man toeliet eene kleurlinge tot vrouw te hebben. Spaas kwam vroeg. Ik vertelde Mejv. Van Niekerk dat ik de laatste Helmonts Kruiden gebruikt had. Als ik in myne kamer ga, ben ik gewoon de deur te sluiten. Ik kan geen verklaring er van geven waarom de bottel gift rood is. Ik heb nooit Mejv. Van Niekerk gevraagd om te zeggen dat zy my geholpen heeft Helmonts Kruiden te mengen. Ik vertelde Bergh dat ik wist dat myn man gift gekocht had. Ik vertelde Behr dat ik onschuldig was. Ik zeide dat ik aan anders zonden schuldig was. Myn man ging Woensdag op tocht. Ik zond om hem. Ik was Zaterdag by Spaas; Zy heeft nooit gezegd dat haar mond bitter was. Ook heefd zy niet gezegd “ Dit is de liefde die gy my van morgen beloofd heb.” Al die dingen zyn onwaar. Het is niet waar dat ik met Spaas getwist heb. Ik hab nooit een gesprek met Mona Stalmeester gehad over Spaas. Ik vroeg Keating waar ik gift kon krygen. Ik heb Spaas niet hooren zeggen dat zy blind was.
DE ADVOCAAT voor de vervolging, de Wel-Ed-heer Searle, sprak daarop de jurie gedurende een half uur toe, en zeide dat men volgens de verklaringen maar tot één besluit kon geraken, en dat was dat Spaas aan de gevolgen van strychnine gestorven was. De getuigen waren aangevoerd de drangredenen aan te toonen, en er was ook gelegenheid toe. Het was ook hun plicht om een billyk, redelyk en rechtvaardig besluit te geven, zonden vrees, gunst of vooroordeel uit te spreken. In den loop zyner aanmerkingen, maakte hy Serjant Bergh een compliment over de wyze waarop hy zyne plicht gedaan had; hy had zulks zeer wel gekweten.
SIR THOMAS UPINGTON volgde in een welsprekend beroep; behandelde de verklaringen stuk voor stuk, en weidde op verachtende wyze uit over de ongerymdheden der verklaringen van de getuigen, welke door contra-verhoor ontlokt waren. Serjant Bergh en de heer Behr krygen er geducht van langs. Hy verweet de Vervolger da thy de heer du Plessis en den heer Smuts niet in de getuigebank durfde te plaatsen, om de verklaringen van Bergh te ondersteunen, en Mejv. Behr om het gesprek van den beschuldigde met haren echtgenoot te bevestigde. Na de aandacht van het Hof gedurende 40 minuten bezig gehouden te hebben, besloot hy met te zeggen, da thy het volste vertrouwen stelde dat de jurie een eerlyke uitspraak zou doen.
DE EEDELE RECHTER somde de verklaringen op, en versekte het geheugen der jurie met gedeelten er van voor te lezen. Hy erkende zyn onmacht te begrypen wat de overleden bedoelde met de woord tegengift. Er is geen twyfel aan dat zyn Lordschap eenigzins tegen de beschuldigde opsomde. Hy meldde de jurie, dat een aanbeveling tot genade in de grootste overweging zou genomen worden.
Na de jurie vyf minute beraadslaags had, brachten zy een uitspraak van “Onschuldig” uit.
Zyn Lordschap zeide blyde te zyn dat de uitspraak zonder eenige demonstratie ontvangen werd.
Het Hof brak des avonds te 8 ure op, en gedurende al dien tyd was de Hofzaal stampvol met menschen.
~~~~~~~~~~

 

  • Hits: 4642